pkn-logo

Hervormde wijkgemeente binnen de protestantse kerk in Nederland

MEDITATIE

Bevrijd van de banden

Toen Israël uit Egypte trok… (Psalm 114:1a)

Het blijft een diepe gedachte: vlak voordat de Heere Jezus aan het eind van Zijn leven de diepe weg gaat van Gethsémané via Gabbatha naar Golgotha, zingt Hij de lofzang (Matth. 26:30). Hij neemt woorden op de lippen die iedere huisvader op dat moment zijn gezin in de mond legt: de Psalmen 113 tot en met 118. Het zogenoemde Egyptisch Hallel, dat is ingeweven in de Joodse Pesachviering. Als de bittere kruiden rondgaan, de vraag van de jongste waarom deze nacht anders is dan andere klinkt, de verschillende bekers van hand tot hand gaan, de zegen te horen is, de matses gebroken en gedeeld worden en het geslachte paaslam gegeten wordt, klinkt ook het ‘Halleluja’ van Psalm 113, het ‘Niet ons, HEERE’ van Psalm 115, het ‘Ik heb de HEERE lief’ van Psalm 116 en het ‘Loof de HEERE, want Hij is goed’ van Psalm 118. Stuk voor stuk liederen van lofprijzing en toewijding, gezangen van genade en bevrijding.

Eén psalm springt er wat uit: de 114e. Zonder begin- of eind-Halleluja valt het lied direct met de deur in huis. Als Israël, destijds, Egypte verlaat, ontkomen aan de klauwen van de farao, en de woestijn in trekt, is daar het geboorte-uur van het volk van God. Zijn eigendom wordt Jakob, Zijn bezit wordt Juda. Zoals de berijming van 1967 het zegt:

Toen Israël uit Egypteland ging,
Jakob zijn vrijheid vol vreugde ontving,
zij ’t vreemde land ontkwamen,
werd Juda aan de Heere toegewijd,
werden tot rijk van Gods volkomenheid
al Isrels stammen samen.

Zo’n groots moment kan niet onopgemerkt blijven. Sterker: alles en iedereen moet wijken voor dit machtsvertoon van de God van Israël. De watermachten van Schelfzee en Jordaan deinzen terug, bergen en heuvels komen van hun plek:

Dit zag de zee en zij vluchtte ontdaan,
achterwaarts wendde zich toen de Jordaan,
daar God zijn macht deed gelden.
Als rammen sprongen bergen, vast gegrond,
plotseling op, de heuvels in het rond
als lam’ren in de velden.

Waarom dat? vraagt de psalm. Wat scheelt je, Schelfzee? Wat overkomt je, Jordaan?

Waarom, o zee, liet gij vluchtend ruim baan?
Wat overkwam toch uw waatren, Jordaan,
dat zij zich eensklaps scheidden?
Gij trotse bergen, heuvels vast gegrond,
waarom sprongt gij als rammen in het rond,
als lamren in de weide?

Het antwoord wordt niet gegeven in dit poëtisch juweeltje. Wat zouden de steile bergen en de onzekere zee zeggen? Ze kunnen niet anders dan hun wapens laten vallen en vluchten. En niet alleen zij: de hele aarde staat, oog in oog met de Machtige van Jakob, op haar benen te trillen. Van ontzag en ontzetting. En van verwondering: die God bevrijdt niet alleen, Hij zorgt ook voor Zijn volk daar in de woestenij:

Beef dan, gij aarde, voor Israëls Heer,
krimp voor Zijn aanschijn en buig u terneer,
laat u door God bedwingen
Die water wellen deed uit de woestijn
en uit de harde steenrots een fontein
van lafenis ontspringen.

Ja, de staf van Mozes die eerst de Schelfzee splijt, moet even later de rots slaan om voor het amechtige volk water tevoorschijn te roepen. Lafenis in de wildernis, een fontein in de woestijn.

En daar eindigt dit lied, zomaar, abrupt. Maar iedereen zingt in gedachten verder: de God Die dit destijds deed, doet dergelijke dingen nog steeds. Hij bevrijdt én verkwikt, Hij verlost én verzorgt. Want de exodus van toen, gemarkeerd door die voorbijgaande doodsengel en dat geslachte paaslam in die wonderlijke nacht (Ex. 12), bergt de belofte in zich van nieuwe bevrijding en voortdurende onderhouding. Én garandeert de aankomst in het Beloofde Land.

Uitgerekend dít lied zingt de Heiland vlak voordat Hij Zich laat boeien door een nieuwe ‘farao’. Vlak voordat Hij als de Eerstgeborene de dood wél ziet. Vlak voordat Hij als hét Paaslam geslacht wordt. Vlak voordat Hij Zijn leven geeft, zodat er achter Zijn bloed beschutting is tegen alle mogelijke doodsvijanden.

Jezus weet welk lijden Hem wacht. Welke verdrukking er op Hem aan komt. Welke banden Hem straks knellen en welke droefenis Hem zal treffen (Ps. 116:3). Maar toch zingt Hij hier in de opperzaal al van bevrijding en verlossing. Van heil en heling. Midden in de passie gloort reeds het licht van Pasen.

Hier past slechts één woord: Halleluja!

Jaco van der Knijff

MEDITATIES:
Meditatie-20240326
Meditatie-20240227
Meditatie-20240130
Meditatie-20231228
Meditatie-20231128
Meditatie-20231031
Meditatie-20230926
Meditatie-20230829
Meditatie-20230725
meditatie-20230627
Meditatie 20230530
Meditatie-20230425
Meditatie 20230328
Meditatie 20230301
Meditatie 20230106
Meditatie-20221216
Meditatie 20221118